In de handels- en marktplaats Leiden werd de wolbewerking steeds belangrijker. De lakennijverheid, ofwel draperie, was vanaf de 14e eeuw de basis van de stedelijke economie. Het Leidse laken werd in heel Europa verkocht.
Het productieproces werd vanuit het wanthuis (een voorloper van de lakenhal) streng gecontroleerd door speciale functionarissen: de waardijns. De beste kwaliteit Engelse wol werd gebruikt en het verven van de wol gaf het Leidse laken een ongeƫvenaarde glans.
Verven, kaarden en weven
De in Calais gekochte wol werd verdeeld onder drapeniers (wol- en lakenhandelaren). De vachten werden gewassen in de gracht en de wol werd van de vacht gehaald door vachtenploters, meestal vrouwen. De beste wol werd nu geverfd, mindere kwaliteit pas na het weven. Kamsters kamden of kaardden de wol, spinsters sponnen deze tot garen. Dat was allemaal thuiswerk. Dan gingen de wever en zijn gezellen aan de slag. Nopsters of wiedsters verwijderden oneffenheden uit de geweven stof. Dat was allemaal thuiswerk.